WildenborchQuiz

1. Het Seck

Het Veen en Het Zwarte Veen zijn de huidige namen; Het Lochemer Veen, Lochemse Veen, Seck staat er op oude kaarten. En dan hebben we het over het gebied te noorden van De Wildenborch. Raar hè, er ligt overal zand. Geen greintje veen te bekennen.

Wat is veen? Beloopbaar, zwaar water of eerder vloeibare grond?
Ik deed vroeger aan wedstrijdatletiek. Ik kwam wel eens in Krommenie (Noord-Holland) waar de sintelbaan op het veen lag. Als je dan buiten de baan op het gras zat en er kwam een groepje lopers voorbij die zich warm draaiden voor de wedstrijd, dan deinde de grond alsof je in een roeibootje zit op de IJssel, terwijl een vrachtboot voorbij vaart.

Veen gedroogd tot turf was tot redelijk recent ook een belangrijke brandstof. Ik kwam bij de haven van Zutphen een man tegen die daar rond 1954 nog zijn vader had geholpen met het lossen van turfschepen uit Drenthe. Bij ons thuis gebruikten we toen al lang steenkool.

De ijstijden zijn nog iets langer geleden. De laatste eindigde 11.700 jaar geleden; de voor-laatste 130.000 jaar. Ze hebben de bodem van onze omgeving gevormd. En eigenlijk zijn we weer terug bij zoals het er na die laatste ijstijd zo ongeveer uitzag. Wat niet wil zeggen dat er in de tussentijd niets gebeurde. Verre van.

Het gebied tussen de Lochemse Berg in het oosten, de heuvelrug in het westen langs de Gageldijk, De Bronsbergen en De Belten in het westen en de Baakse Beek in het zuiden, is eerst gevormd door gletsjerijs, later aangevuld met stuifzand. In het noorden was het het laagst en daar kon het water niet weg. Er ontstond een ondiep meer. Planten die daar groeiden en afstierven kwamen in het water terecht, verteerden daar niet of slecht en vormden zo een langzaam groeiende laagveenlaag. Dat vinden we terug in de huidige naam: “Het Veen”. Die veenlaag werd uiteindelijk zo dik dat het gebied ging afwateren naar het zuiden, naar de Baakse Beek (voor zover die er al was). Maar ook zuidelijker waren de omstandigheden lang zeer vochtig, met de groei van veenmos tot gevolg. Veenmos wordt vaak aangeduid als zwart veen. “Het Zwarte Veen” dank daar zijn naam aan. En Mossel is ook al een aanduiding van veenmos.

Alle veen bevat zeer veel water en vanwege die vochtigheid en het veen kreeg het gebied de naam "Het Lochemse Veen" of "Het Seck".
Het Seck
Het Seck. Klik op de kaart voor een vergroting
in een nieuwe tabblad.
Jan Slagt van De Zonnehoek herkent in sommige hooggelegen akkers voormalige veenwinning zoals hij dat ook in oost Groningen en Drenthe zag. Dat duidt op een planmatige turfwinning, waarbij de bovenste laag bonkaarde voor de winning opzij werd gezet en na afloop terug werd gebracht op en vermengd met het zand. Als resultaat ligt zo’n akker dan hoger dan de omgeving, waar het veen op een andere manier verdween.

Behalve uit de namen weten we ook uit andere bronnen dat de omgeving veenrijk was.
Belegeringen van De Wildenborch werden keer op keer een fiasco door de moerassige omgeving van het kasteel. De belegeraars slaagden er bijvoorbeeld niet in grote aanvalswerktuigen als de blijde (katapult) en later kanonnen dicht genoeg bij het kasteel te brengen, waarmee ze bressen in de muren hadden kunnen slaan. Die wapens waren te zwaar voor het slappe veen.

Veen is een vruchtbare ondergrond. Dus vestigden zich mensen in de omgeving. In eerste instantie op de hoger gronden tegen de Lochemse Berg aan. In het veen waren weidegronden. Het veen kon ook hun huizen verwarmen, mits gedroogd tot turf.
In het boek over de Wientjesvoort van Gerda Rossen et al. heeft Ben Wullink een hoofdstuk geschreven over een geschil in 1647 tussen De Wildenborch en bewoners van Wientjesvoort over het steken van turf in het Kamphuizerveen. De Wildenborch meende het exclusieve recht daartoe te hebben, maar kon dat uiteindelijk niet bewijzen. We kunnen dus concluderen dat er in Kamphuis veen lag, van zodanige kwaliteit dat men er graag turf ging steken. Maar ook, denk ik, dat goede plekken om turf te steken al schaars werden. Want zou je er ruzie om maken als het overal volop te krijgen is?
Het lijkt mij ook dat hier niet-planmatig turf werd gestoken, anders was er een duidelijk winningsgebied geweest.

Maar er was nog steeds veen in 1801. Toen A.C.W. Staring zijn Veengoot wilde gaan graven, wierpen omwonenden tegen dat zo’n waterweg hun wegen om gestoken turf af te voeren onbruikbaar zou maken.
Die Veengoot kwam er toch, maar was dus wel een veengoot, die dus evident door het veen liep.

Diezelfde Staring, echter, schrijft in de Gelderse Almanak van 1837: “In haar oorspronkelijke gesteldheid was de streek rondom (De Wildenborch) op vele plaatsen met hoog en laag veen bezet.” Hij moet het veen dus hebben zien verdwijnen. Het mechanisme was hem bekend: door ontwatering het veenland bruikbaarder maken, doet het veen inklinken en maakt zo’n gebied dan weer natter, waarna meer ontwatering nodig is, enz. En hij heeft er zelf in het Seck flink aan bijgedragen door het graven van die Veengoot. Het lagere werd zodoende nog meer verlaagd.
Was het hem een dilemma, een nat maar vruchtbaar gebied of een droog gebied op nauwelijks vruchtbaar zand? Ik denk het niet. Het Seck was eind 18e eeuw zo nat geworden dat er geen andere keuze was dan te gaan zorgen voor een goede ontwatering. Door eerdere ontwateringen was het veen al zo ver ingeklonken dat de afwatering naar het zuiden niet meer functioneerde. Het meer uit de oertijd dreigde weer terug te komen.

Nu was er al een ontwatering aan de noordkant. Hoe lang die al bestond is niet duidelijk. Mogelijk was er al een stroompje ontstaan toen het veen Het Seck tot de rand van de heuvels had gevuld. Dat zullen bewoners dan in de loop van de tijd wat uitgediept hebben voor een betere ontwatering. In ieder geval had Lochem dat in 1735 al eens gedaan met behulp van inwoners van Barchem.
Op de kaart door C.J. Visscher van 1634-1849 “Commitatis Zutphania” staat die “Oude Veengoot” al ingetekend. Maar “Slichtenhorst Gelderse Geschiedenis 1650” vond hem niet belangrijk genoeg hem op de kaart te zetten.

Er zijn ook hoogtemetingen die prachtig laten zien hoe het veen verdween.
- Staring had de hoogteligging van het terrein van zijn geprojecteerde veengoot laten inmeten en voegde een “Figuratieve Kaart ener Waterpassing” bij zijn verzoek de Veengoot te mogen graven.
- In 1846 deed Willem Staring hoogtemetingen langs de Wildenborchse- en Barchemse Veengoot.
- In 2019 kijk je op AHN.nl om de hoogteligging van het terrein aan de weet te komen.
Ik heb ze alle drie in een lengtedoorsnede over de Veengoot van Staring ingetekend van Het Langen tot bij De Elst. Complicerend daarbij is dat Willem Staring en AHN de hoogte weergeven tov NAP, terwijl ACW een eigen nulpunt hanteerde. Ik heb dat zo goed mogelijk afgestemd, er van uitgaande dat de hoogteligging bij De Elst (nu de sportvelden bij de Kijksteeg, toen een boerderij) niet veel veranderd zal zijn tussen 1801 en 1846.

Hoogteligging 1801 1846 2019
Hoogteligging.
Klik op de grafiek voor een
vergroting in een nieuwe tabblad.
Duidelijk is te zien dat het terrein in 1801 al flink afliep naar het noorden, maar dat De Wildenborch zelf niet die kant op kon afwateren. Er was een drempel aan de oostzijde van de Valkenkamp (iets ten zuiden van wat nu Het Langen is).
Duidelijk is ook dat er flinke hoogteverschillen zijn in 1801, waar het huidige terrein vrijwel vlak is (maximaal 30 cm hoogteverschil) tot De Luchte (Zutphenseweg). Er lag in 1801 nog 1 a 2 m veen, maar op sommige plekken waren er flinke gaten door inklinking of het steken van turf.

Daar ging ons veen. Door ontwatering vervluchtigd, uiteengevallen tot CO2 en water; de rest als turf door verbranding verast. Welke van de twee de grootste bijdrage leverde, durf ik niet te zeggen.

De hoogtemetingen van 1801 en 1846 heb ik ontleend aan “A.C.W. Staring en de Veengoot” door J.A. Jolles in “Bijdragen en Mededeelingen van Gelre, Vereeniging tot beoefening van Gelderscge Geschiedenis, Oudheidkunde en recht. Deel XLIV”, 1941

Hoe zit dat nou met die Veengoten? Er is een Wildenborchse -, een Barchemse -, een oude – en een nieuwe Veengoot. Wie maakte ze en wanneer?


2. De Veengoten

A.C.W. Staring trad in 1792 aan als beheerder van De Wildenborch. Vanwege de nattigheid begon hij onmiddellijk met het plannen van een afwateringskanaal. Niet zozeer voor zijn eigen landgoed, maar voor de markegronden van Barchem. En niet afwaterend naar de Baakse beek (naar het zuiden) maar naar het noorden, langs Lochem naar de Berkel. Daar lag al een stroompje dat het noorden van Het Seck ontwaterde, maar dat werkte lang niet voldoende meer. Nog in 1735 hadden Lochem en Barchem gezamenlijk de bedding uitgediept, maar ja, het veen was aan het verdwijnen door afgraving en inklinking.
In 1793 lukte het nogmaals de "Oude Veengoot" te ruimen, maar tot een verlenging naar het zuiden, het Lochemse veen in, kwam het nog niet. Toen het Staring in 1801 eindelijk lukte een afwateringskanaal te gaan graven, lag dat veel westelijker dan het oorspronkelijke plan. Starings veengoot van toen noemen we nu de Wildenborchse veengoot. De Veengoot van Staring begon tussen ‘t Hoogevonder (Wildenborchseweg 34) en Het Langen en sloot aan op de Oude Veengoot. De Oude Veengoot werd weer verder uitgediept en voorzien van bruggen.
Die Oude Veengoot is er nog steeds, maar heeft geen functie meer. Aan het eind van de Gageldijk, waar het bos begint is het eerst een kras in de grond. Maar aan de overkant van de Zutphense weg, naast de Tinq (eind 2019 verdwenen; nu worden er huizen gebouwd), is het een meer dan mansdiepe geul die met een draai nog een stuk naar het westen doorloopt. De Oude Enkweg in Lochem gaat er met een flinke brug overheen. In de woonwijk verderop loopt hij dood, maar ooit liep hij door tot De Berkel.
De Veengoten
De Veengoten. Klik op de kaart voor een vergroting
in een nieuwe tabblad.
Het was een diep gekoesterde wens van Staring ook zijn oorspronkelijke plan voor de oostelijke tak van de veengoot nog te realiseren. In 1827 verzucht hij in een brief dat het mooi zou zijn als het nog zou lukken. Maar op de kadastrale kaart van 1832 is de Barchemse Veengoot nog niet te zien. Pas rond 1840 kwam het tot uitvoering. Of A.C.W. Staring het nog heeft meegemaakt heb ik niet kunnen achterhalen.
400 m terug kruist de huidige Veengoot de Gageldijk. De doorgraving van de heuvelrug die we daar nu zien kwam tot stand tegelijk met het graven van de Barchemse veengoot en ligt in het verlengde daarvan. Het eerste stuk van de Oude Veengoot werd toen een loze tak. Verderop voorbij de Albert Hahnweg in Lochem volgde men weer het oude tracé.
De hoogtemeting van Willem Staring langs de veengoten uit 1846 kan op dat stuk dus niet vergeleken worden met de meting van zijn vader uit 1801. Hij volgde de (nieuwe) Barchemse Veengoot, zijn vader de Oude Veengoot. Zie de grafiek hierboven.
In de loop der jaren zijn de Veengoten verder uitgediept om in de pas te blijven met het verdwijnende veen. En langzamerhand kon men de Wildenborchse Veengoot verder naar het zuiden uitbreiden. Zonder veen werd het land daar vlak genoeg voor. Alleen ten zuiden van de Mosselseweg gaat het overtollige water nu nog naar de Baakse Beek. Alles ten noorden daarvan naar De Berkel.
Nog even terug naar A.C.W. Staring. Terwijl hij in zijn voorstel in 1801 een zo recht mogelijke Veengoot wilde graven, werd de uitvoering er een met een flinke boog (130 m) naar het westen tussen ‘t Gagel en de scouting. Hij zal onvoorziene ongunstige terreinomstandigheden hebben willen vermijden. Omstreeks 1880 is de Wildenborchse Veengoot rechtgetrokken, zoals hij nu nog loopt. Bijzonder: Op de satellietfoto van 2018 is de oude loop van vóór 1880 nog te herkennen.


3. Windwatermolens

Heel lang geleden, toen zelfs de runderen nog geen naam hadden, simpelweg omdat er nog geen mensen waren om die beesten hun naam te geven, lag er dus een dikke veenlaag in Het Seck, ook wel Het Lochemmer Veen. Het gebied ten oosten van de Lochemse Berg. Allemaal namen van later, want mensen waren er dus nog niet.
Een klein stroompje in het uiterste noorden voerde wat water af naar De Berkel. Het grootste deel van het gebied voerde het overtollige water echter af naar het zuiden, naar de Baakse Beek. Het land liep die kant op af.
Het water verzamelde zich in geultjes, stroompjes, beekjes en, tenslotte, in een laak. Die laak mondde uit in de Baakse Beek, juist ten oosten van waar heel veel later “De Jaeger” (Mosselseweg 14) werd gebouwd. Voor zover ik weet heeft deze laak geen naam, dus laten we hem de “Wildenborchse Laak” noemen.
Midden in Het Seck was de veenlaag dik, naar het zuiden toe steeds dunner, en bij de beek afwezig. De Baakse beek trad geregeld ver buiten haar oevers. Veen kreeg daar geen kans. In het boven de beek gelegen Mossel (veenmos) was wel veen, zoals de naam al aangeeft.
Toen de mens zijn opwachting maakte in Het Seck, vond hij daar een vruchtbaar en vochtig gebied. Veen bestaat uit oude, onverteerde plantenresten, met volop voedingsstoffen voor nieuwe planten om te groeien. En zoals het de mens betaamd, wist hij wel raad met de vochtigheid. Hij begon subiet greppeltjes te graven om zijn akkertjes en velden wat droger te maken.
Weer een hele poos later ontdekte de mens dat het veen uit de ondergrond, mits goed gedroogd, ook geschikt was als brandstof: turf. Dat kwam goed uit, want hout werd steeds schaarser. De meeste bomen uit de omgeving waren al gekapt voor timmerhout en brandstof.
Veen blijft alleen in stand als het niet kan verteren. Omdat veen zo nat is kan geen zuurstof toetreden en gaat het veen niet rotten. Maar met de eerste ontwatering is ook de teloorgang van het veen in gang gezet. Bij het drogere veen kan wel zuurstof komen en die zuurstof zet de vertering in gang.
Eerst haast onmerkbaar langzaam, maar met het toenemen van de ontginning en vooral door de steeds intensievere turfwinning, verdween het veen steeds sneller. En dus niet alleen in de kachel waar de turf werd verstookt, maar ook in het veld, omdat het veen ontwaterde.
Dicht bij Lochem waren de activiteiten het grootst. Daar verdween het veen het snelst. De helling van het land naar het zuiden toe, het verhang, ging zo verloren. De afwatering naar de Baakse Beek werd steeds moeilijker, het land steeds natter. We hebben het dan vooral over Het Seck ten noorden van het Hoogevonder. Het zuiden waterde ook steeds moeilijker af, maar de stroom naar de Baakse Beek bleef wel in stand.
Het uiterste noorden waterde toch ook af naar De Berkel? Ja, maar dat was onvoldoende voor droge voeten. In 1735 en 1793 had men het nog geprobeerd door de Oude Veengoot uit te diepen, maar dat bood geen oplossing voor verderaf gelegen land.
In 1801 slaagde A.C.W. Staring er in de (Wildenborchse) Veengoot te graven tussen Het Hoogevonder en de Oude Veengoot. Dat werkte buitengewoon goed voor de noordwestelijke Seck. Het werd daar veel droger.
Door dat succes en met veel planning en geduld, kwam in 1840 ook de Barchemse Veengoot tot stand. Resultaat was een droger land, maar ook het in recordtijd verdwijnen van de rest van het veen.
De boeren hebben dat gemerkt, begin 20e eeuw. Van vruchtbaar veen ging men naar dor zand. Ineens was bemesting van het land nodig om de gewassen goed te laten groeien.
Het gebied rond het kasteel waterde nog wel af op de Baakse Beek, maar dat ging steeds moeizamer. Ook hier was al veel veen verdwenen waardoor minder hoogteverschil naar de beek overbleef. Bovendien kwam de beek vaak hoger. Voor de watermolens stroomafwaarts werd het water opgeschut en door slecht onderhoud ging de afvoer moeizamer.
Hoe weinig veen er nog was weten we uit de aanleg van het nieuwe parkbos bij De Wildenborch na 1768. Dat bos werd tegen de nattigheid op rabatten aangelegd en de geulen tussen de rabatten reikten tot diep in de zandgrond.
Die rabatten illustreren ook hoe moeizaam de afvoer van overtollig water ging. Ter bevordering van de afwatering stond er toen al geruime tijd een windwatermolen aan de Wildenborchse Laak, vlakbij boerderij Molendijk (Galgengoorweg 19). Landschrijver Smits beschreef hem in het verslag van zijn bezoek in 1781, voordat De Wildenborch door D.H. Staring werd aangekocht, maar in 1635 stond daar al een windwatermolen op een kaart.
Het was een molen met een door de wind aangedreven schoepenrad, dat rechtstreeks in de laak stond. De waterstroom werd een beetje geholpen richting de beek.
Na 1801 veranderde de waterhuishouding drastisch. Bijna alle water van de noordelijke Seck werd nu naar De Berkel afgevoerd; de grondwaterstand daalde; de afvoer van de Wildenborchse Laak werd veel kleiner. De windwatermolen stond nu meestal werkeloos en moet tussen 1810 en 1827 afgebroken zijn.
Ook in de zuidelijke Seck verdween het veen nu in rap tempo. Het hoogteverschil tussen dat land en de beek werd weer ongunstiger, zodat er rond 1840 opnieuw een windwatermolen nodig was ter ontwatering. Ditmaal stond de molen noordelijker (tussen Galgengoorweg 20 en 22), met een molenboezen waar het uit te pompen water zich verzamelde en bedijkte afvoerkanaaltjes waardoor het water richting beek werd geleid. Waarschijnlijk had deze molen een vijzelpomp. Deze kan het water veel hoger opvoeren dan het schoepenrad van de eerdere molen.
De plek van de windwatermolens wordt bevestigd door de veldnamen. Op het kaartje dat Gerda Rossel in De Wildenborcher publiceerde (juni 2015) vinden we de veldnaam "watermolenveld" op de plek van de eerste windwatermolen en "watermolen" en twee maal "Molenboezem" nabij de tweede windwatermolen.

Windwatermolen
Voorbeeld van een windwatermolen op een
tekening van Cornelis Dircksz. Muys, 1589
Een molen van dit model stond tot na 1810
ook in de Wildenborchse Laak.
4. De Wildenborcher Laak

Hoe de Wildenborchse Laak door de noordelijke Seck liep is niet meer te achterhalen. Hij stroomde boven op het veen. Ik heb geen sporen gevonden in de huidige ondergrond.
Een kaart uit 1627 (op de site van Oud Vorden, klik onderaan op plaatje BOE31) toont de loop van de laak, van oost naar west, ruim ten noorden van het kasteel. De laak heeft ooit de dubbele gracht van De Wildenborch gevoed, want het is wel fijn als de verdedigingsgrachten ook vol water staan. Heeft de laak zich in de loop van de tijd verlegd? Met een veranderende ondergrond kon dat zeker gebeuren. Of heeft íemand hem verlegd, bijvoorbeeld tijdens een van de belegeringen van De Wildenborch? Het was geen brede stroom, dus zoiets is goed te doen en het berooft de verdedigers van vers water.
De benedenloop van de laak is wel goed te reconstrueren. Niet alleen staat die op de Hottinger-kaart en op de topografische kaart uit 1845, in de huidige ondergrond is de loop nog te zien. Op de satellietfoto van 2018 tekent zich in het droge land te oosten van de Giezenkampweg duidelijk de bedding af. En ten zuiden van de Mosselseweg, waar de stroomsnelheid verminderde door minder verhang, liggen de meanders van de laak nog net zo in het bos. Kijk op de digitale hoogtekaart waar dat heel mooi te zien is.
Van de tweede molen zijn de sporen van de twee afvoerkanaaltjes op de satellietfoto ook nog goed te herkennen. Van de windwatermolens zelf, ze zullen voornamelijk van hout zijn geweest, rest ons niet dan dat ze ingetekend zijn op oude kaarten.




Opmerking: Dat het hele Seck oorspronkelijk naar het zuiden afwaterde werd beweerd door de tegenstanders Starings Veengoot in 1799. Zij wisten dat echter niet uit eigen waarneming, want de afwatering die kant uit werkte toen al zeker 150 jaar niet meer. Geen sterk bewijs, dus.
Ook als een veel groter deel van de Seck oorspronkelijk naar het noorden afwaterde, maakt dat voor het verhaal niet uit; door het verdwijnende veen verslechterde de afwatering; de afwatering werd oor de veengoten verbeterd, maar het veen verdween zo sneller.
Fosiele meanders ten zuiden van de Mosselseweg
Op de hoogtekaart zijn de fosiele meanders ten zuiden van de Mosselseweg nog goed te zien
Klik op de kaart voor een vergroting
in een nieuwe tabblad.