* * *
Amsterdam Boekenstad; Kunst en Verhalen.
Een verhalenverteller heeft een hoed nodig om zijn verhaal te kunnen vertellen.
Houten hoeden verbinden de overzichtstentoonstelling van de Atelierroute in het Bredero-college met de verhalen-verteller.
Maar er zijn ook hoofden vol verhalen.
* * *
Er was eens een hoed zo vol verhalen, dat hij helemaal frommelde en uitbolde. De wind blies de hoed door de straten, want verhalen hebben wel inhoud, maar geen gewicht.
Jan, die nooit iets te vertellen had, vond de hoed in een hoekje bij het stadhuis, waar hij net even uitrustte van het laatste wat de wind hem had ingefluisterd.
"Hoed, je bent geen heer", zei Jan, "Maar met jou word ik er misschien een."
Vuil, vies en vervormd als hij was zette Jan de hoed op en meteen begonnen de verhalen te stromen. De hoed had een mond gevonden om zijn verhalen te vertellen; Jan de hoed waardoor hij iets te zeggen kreeg.
De mensen stopten en luisterden ademloos. Zoveel te vertellen had nog nooit iemand!
"Maak hem burgemeester," riepen de mensen. En zo geschiedde. Jan en de hoed hadden hun bestemming . gevonden. . En . ze . leefden . nog . lang . en
* * *
James Watt, die later de stoommachine uitvond, kwam solliciteren bij een machinefabriek.
De baas had hem eigelijk al afgewezen: Wat kan zo'n jonge knul nou!
Bij het afscheid, als James zijn hoed weer opzet, vraagt de baas verbaasd: Wat is dat voor hoed?
Een houten hoed, zegt James, zelf gedraaid.
James werd alsnog aangenomen.
* * *
De Eikenboom
We waren ongeveer zo groot als een klein mensje. We hadden het prima naar de zin en stonden ongeveer 5 meter vanaf elkaar. We groeiden goed en konden elkaar na verloop van enkele jaren vasthouden. En dat was ook wel nodig, want als het stormde dan hadden we het moeilijk. We zeiden dan tegen elkaar: “vasthouden, goed vasthouden!” En steeds weer lukte het. Niet één van ons waaide om. Toen we nog groter werden groeiden onze kruinen steeds meer in elkaar. Daardoor werd het donker onder ons, heel donker. Men noemde ons ‘Het Zwarte Woud’. Maar wij hadden het prima naar onze zin. We werden steeds dikker en dikker. Toen waren we volwassen.
Op een dag kwamen er mensen met platte messen. Een groot aantal van ons kregen een streep in de bast, een bles zoals ze die noemden. We wisten eerst niet wat dat betekende, maar later wisten we het zoveel te beter: de geblesten werden gekapt! Er kwamen mensen met grote bijlen en zagen en hakten ons omver. Alle takken werden van ons verwijderd zodat we kaal op de grond bleven liggen.
Toen kwam er een grote wagen en werden we naar een zagerij gebracht. Daar hadden ze nog grotere zagen en werden we misvormd tot zware balken en weer gingen we op een wagen, nu naar een grote rivier. De mensen noemde die ‘De IJssel’. En aan de zijkant van de rivier werd ik, met nog een aantal van mijn broers en zussen, rechtop in de grond geslagen. Daar stonden we, stevig in de grond. We moesten schepen op hun plaats houden. Soms lag een schip één dag, soms wel een week aan ons vast.
Toen gebeurde er iets heel verschrikkelijks. Hoe het kwam weet ik nog niet. Er kwam een schip recht op mij aan varen. Ik zag hem komen, of het door de harde wind kwam, of dat de schipper dronken was? Ik riep nog “Pas op, wij staan hier!” Maar hij kwam recht op mij af, ik zette me schrap en probeerde me nog goed vast te houden maar of ik wilde of niet, ik brak in tweeën. Een stuk bleef in de grond zitten en het grootste stuk dreef weg. Eerst een eindje met de stroom mee, later bleef ik aan de kant liggen. Ik voelde dat ik steeds zwaarder werd. Ik ging zweven in het water en langzaam zonk ik naar beneden, in de modder. Daar lag ik. Hoelang? ….. misschien wel honderden jaren. Ik was helemaal doordrenkt met water en er kwam een laag modder boven op mij. Door die modder werd ik grijs. Blauw en grijs. Ik dacht: zou dit nu het einde van mijn mooie leven zijn? Totdat……
Ik voelde iets trillen, het leek wel of de klei en de modder boven mij verdween. Ik werd aangeraakt door een stalen bak die me boven water trok. Ik werd op de kant getrokken door die stalen bak. Mensen stonden om mij heen en vroegen zich af waar ik vandaan kwam en hoe ik hier kwam, diep in de modder van de rivier.
De mensen verwonderden zich erover dat ik er nog zo goed uitzag. Doordat ik onder water had gelegen was ik wel grijs geworden maar nog steeds even sterk en hard. Ik werd in stukken gezaagd en meegenomen in een auto. Later werd ik in nog kleinere stukjes gezaagd. Langzaam werd ik ook weer helemaal droog. Maar ik bleef grijs. Van binnen en van buiten.
Wat er toen met mij gebeurde weet ik eigenlijk niet goed want ik werd er erg duizelig van. Ik werd in een machine gezet en toen ging ik draaien. Niet langzaam, maar heel snel. En er werden beitels op en in mij gehouden. Hele stukken vlogen van mij af. In het begin vond ik het verschrikkelijk, maar langzamerhand ging het beter. Ik vond het zelf wel lekker. Mijn duizeligheid verdween ook helemaal. Ik werd geschuurd en gepoetst. Soms leek het wel of ik op een massagetafel lag. Ik werd zelfs ingesmeerd met olie. Heerlijk was dat. Ondanks mijn ouderdom en ondanks mijn grijsheid ging ik glimmen. Ik werd prachtig.
Pronken
En nu? ……….nu sta wij op een kast. Elke dag staan wij daar te pronken. Soms staan wij in een glazen kast. Iedereen die ons nu ziet vind dat wij er mooi uitzien. Deze twee sierstukjes is alles wat er van ons is over gebleven maar wij zijn gelukkig en hebben wij het prima naar onze zin.
Ab Strijker
* * *
|